Kleurenruis

Hij staat alleen, zijn blik rechtuit,
de herfst omhult hem warm en luid.
Een bos vol kleur, in geur gedrenkt,
dat lucht en blijdschap schenkt.

Zijn paraplu vangt licht en pracht,
in vlekken die de herfst hem bracht.
Een stil moment, haast achteloos —
alsof de tijd zijn pas verkoos.

Herfstwandeling
Een laan vol kleur, in goud gehuld,
waar stil oranje licht zich vult.
Hand in hand, een stille groet,
twee mensen met vertrouwde voet.

Een droom herleeft in herfstig licht,
een wens die langzaam opwaarts richt.
Wie traag maar trouw zijn weg hervindt,
ontdekt hoe diep geluk begint.

Kronkeldans

Een oude boom, vol kromme kracht,
met takken die de herfst verwacht.
Van geel tot rood, een kleurendans,
in zon en schaduw, takkenkrans.

Het licht speelt zacht door elk motief,
de lucht piept blauw, subtiel en lief.
Geen groot verhaal, geen diep geheim —
gewoon natuur, en dat is fijn.

Verstilling in het bozzz

In stilstaand water zingt het licht,
het groen ontvouwt een lentegedicht.
Een oude stam buigt zich omlaag,
zijn spiegelbeeld zacht en traag

Een hoentje glijdt door glanzend glas,
de stilte klinkt in wat er was.
Een kauw hupt haast onopgemerkt,
waar schaduw zich in vormen werkt.

En in de verte, waar blauw en dromen dwalen,
glijdt een roofvogel tussen zonnestralen.
Zo vouwt de tijd zich, onbewaakt —
waar bos en blik hun adem staakt.

Winterwandeling

De wind trekt lijnen door de lucht,
vol dwarrelvlokken, zacht en vlucht.
Twee jassen, dicht, een paraplu —
langs muur en hek in sneeuwtenue.

Een boom buigt mee in wintertijd,
zijn takken kaal, zijn kracht verblijd.
Vooruit, met vaste tred en zin,
loopt witte hond de wereld in.

Waar het licht neerdaalt

De zon zakt traag in sneeuw van goud,
tussen berken, stil en oud.
Hun takken buigen, wit en fijn,
alsof ze zacht in rust willen zijn.

Blauwschaduw kruipt langs boom en grond,
terwijl het licht zijn wegen vond —
in stralen rood en geel en licht
die dansen rond een stammenzicht.

De lucht gloeit zacht in oranjegloed,
de stilte houdt haar adem goed.
Alsof een hert zich tonen zou...
maar niets beweegt. Alleen de kou.

Waar lavendel zingt

Tussen lavendel, zacht en zoet,
waar zon het graan en aarde groet,
dwaalt licht dat door de wolken breekt
en kleuren over heuvels streekt.

Een wit huis rust in warme gloed,
de lucht nog vol van zwaar gemoed,
maar in het paars, in zacht pastel,
ligt hoop verscholen, licht en wel.

Een hond rent blij op smalle baan,
voorbij de bomen, langs de laan —
een kinderverlangen, nooit heel ver,
nog altijd levend, nu en der.

Laatste licht

De dag zakt langzaam in het blauw,
de zon kust zacht de kim vaarwel.
Oranje rust op wolkenflarden, omlijst door grauw,
de meeuw vliegt stil, zijn vleugels fel.

Een branding fluistert aan het strand,
golven kabbelen zonder spijt.
Het licht weerspiegelt in het zand —
de wereld heeft zich voorbereid

Want hier stopt de tijd, heel even maar,
in gloed van goud en zacht bestaan.
Een oude stem, nauwelijks hoorbaar,
die zegt: je hoeft niet verder te gaan

Regenbloei

Zachte regen heeft het land ontdooid
Als parels zijn glinsterdruppels uitgestrooid
De regen lacht een natte groet
En doet de bloei ontwaken, zacht en zoet.

Uit grijs en kou rijst kleur omhoog,
een juichend rood in natte pracht.
Ze buigen niet voor wind of boog,
maar bloeien door met echte kracht.