Tussen draad en prooi
Olieverf op doek: 40 x 50 cm. 

Een cyaanblauwe vogelspin nadert een sprinkhaan die net op de rand van haar web is geland. Het web zelf is geen strak geweven patroon, maar opgebouwd uit losse lagen spinrag – rommelig, maar doelgericht.

Ik vond het web een van de boeiendste onderdelen om te schilderen. Veel mensen zijn bang voor spinnen, maar ik zie ze als nuttige, fascinerende dieren die bijdragen aan de balans van de natuur.

Tijdens een expositie raakte ik in gesprek met een man die een spinnenfobie had gehad. Hij vertelde dat hij dit werk toch met rust kon bekijken. Dat raakte me –  kunst kan misschien ook helpen om anders naar angst te kijken.

Hij wacht niet in de lijst  (Pastel 30 x 40 cm )

 

Hij stapt niet zomaar uit het beeld — hij stapt tussen werelden.
Eén poot al over de grens van papier naar leven.
Zijn ogen zoeken geen strijd, maar herkennen.
Zacht, krachtig, en zonder haast.
Alsof hij weet dat de grens tussen kunst en werkelijkheid flinterdun is.
Alsof hij weet dat jij kijkt, en dat jij gezien wordt.
Misschien geeft hij straks een lik.
Misschien verdwijnt hij weer.
Maar één ding blijft: die stille ontmoeting.

 

Luipaard.


Paard in het licht  (Olieverf, 80 x 60 cm )


Een wit paard, badend in het zonlicht, staat vrij en ongetemd. Geen zadel, geen regels - alleen de wilde impuls van vrijheid. Een herinnering om je eigen pad te bewandelen, voorbij wat anderen van je verwachten.

Feeding the bees  ( Pastel 30 x 40 cm )

 

Ze buigen zich over zoet water, zacht zoemend.
Drie bijen, dorstig, toegewijd.
Zonder hen geen appels, geen amandels, geen oogst.
We vergeten het soms:
zij voeden ons —
laten wij hen voeden.

Op de uitkijk   (Pastel 30 x 40 cm )


Een familie stokstaartjes. 

Drie paar ogen speuren elk een andere richting uit.
Twee kleintjes houden elkaar stevig vast.
Vrolijk en aandoenlijk — en toch vol ernst.

Ze staan op wacht, houden elkaar veilig.
Iedereen heeft een taak.
Voeden, zorgen, waarschuwen.
Ze zien ver, maar dichtbij vertrouwen ze op geur.
Dat raakt me.
Hun toewijding, hun saamhorigheid.
Hoe ze — klein als ze zijn — groots voor elkaar zorgen


In de ogen van de giraffe

In het oog van de giraffe weerspiegelt een ander,
een stille aanwezigheid, dichtbij en ver tegelijk.
Giraffen zijn wonderlijk elegant,
maar hun wereld van verbinding is anders.
Lichaamscontact is zeldzaam,
toch zijn ze nooit alleen.

Van hun hoge uitzicht houden ze alles in de gaten,
zelfs over grote afstanden heen.
Hun ogen nodigen uit:
kijk goed om je heen,
je vrienden, je steun,
zijn dichterbij dan je denkt.

Ook kleine wezens hebben dorst
Small creatures are thirsty too.  (pastel 30 x 42 cm )

 

Een enkele druppel kan een hele wereld zijn —
zeker als je een mier bent.

De macrowereld blijft me keer op keer fascineren.
Wat onopgemerkt blijft in onze dagelijkse blik,
openbaart zich in de kleinste momenten,
vol levendigheid en stilte.
Als je de tijd neemt om te kijken,
zie je hoe alles beweegt, zelfs in wat klein lijkt.

 

 

 

Het orang-oetan jong

Een jong orang-oetan met haar dat in alle richtingen staat,
ogen vol zachtheid, onschuldig en nieuwsgierig.
Het lijkt zo echt, dat het bijna een foto is,
maar het is de levendigheid van een moment bevroren in tijd.

De band tussen moeder en kind is bijzonder:
acht jaar lang blijft het jong bij haar zijde,
haar handen vol, haar geduld groot.
In die jaren groeit het langzaam,
vol wijsheid en kracht —
net als de lange armen die het voortstuwen door de bomen.

Solitaire wezens, maar met diepe verbondenheid.
Bij orang-oetans is familie alles.
Hun banden zijn sterk,
maar hun wereld is groot en soms eenzaam.


Gentle support

Twee kolossen in de diepte —
een moeder en haar jong.
Ze duwt het zachtjes omhoog,
naar adem, naar leven,
zoals alleen een moeder dat kan.

Met elke trage beweging
spreekt een taal van zorg,
van stille aanmoediging,
zachter dan je zou verwachten
van zulke reusachtige lichamen.

Hun huid is ruw, vol knobbels,
maar hun hart — zachtaardig en wijs.
Ze weten wat kracht is,
maar ook wat het betekent
om te dragen, niet te breken.

Aanmoediging.
We hebben het allemaal nodig,
als kind —
en soms ook later,
als het leven ons even
de adem beneemt.

 

In het licht van de avond

Daar gaat ze,
stil en statig.

De ondergaande zon
strooit kleur over haar heen —
blauw van stilte,
geel van herinnering,
oranje van zachtheid.

Ze glijdt weg,
zonder haast,
het water draagt haar 

En de lucht ademt een serene stilte

Middelste bonte specht

No need to prove anything   (pastel, 30 x 40 cm )


Hij ligt daar, op zijn troon van hout,
als een schaduw die waakt in het licht.
Zacht in beweging, maar krachtig in aanwezigheid.
Een zwarte panter — zeldzaam, mysterieus, volledig zichzelf.

Er is geen haast, geen twijfel.
Waarom ook?
Wie zo mooi is, hoeft niets uit te leggen.

I see you

Daar zit hij,

met een blik die dwars door je heen gaat,
stil, maar allesziend.
Alsof hij je al kende voordat jij hem zag.
De raaf, scherpzinnig en mysterieus,
met zijn vleugels vol verhalen
en zijn ogen vol weten.

Hij kent de stilte tussen de woorden,
het geheim in je glimlach.
Ondeugend, slim, en vol diepte,
ziet hij wie je bent.

Onopgemerkt

 

Ze lijkt een mus,
maar is het niet.
Een schim van riet,
een rietgors is haar naam.

In Saeftinghe,
waar water zwijgt,
zwerft ze stil
langs riet en tijd.

Je ziet haar pas
als je goed kijkt —
of als ze zingt.
en je haar liedje vindt.

Winterkleur

Een vleugje geel,
een tikje rood —
het puttertje
maakt winter zacht.

Ze houden van
wat ruig mag zijn:
verdorde stengels,
stilstaand licht.

Je ziet ze pas
als je niets snoeit —
en even wacht.

Zij die overal leeft

Een glans in de ogen,
als dauw op het spoor.
Zij sluipt door berken,
springt hoog in het noorden,
duikt diep in het gras.

Ze leeft in de stad
alsof die van haar is,
maar niemand weet waar.
Een fluister van vacht,
een glimp tussen schaduwen.

Een vlinder strijkt
vlak bij haar oor —
ze beweegt niet.
Ze lacht soms —
echt waar —
en eet wat er is.
Niet sluw,
maar slim.
Niet tam,
maar vrij.

Ogen op de buit

Hij weet het best:
de vis is niet van hem.
Maar kijk —
hoe zilver glanst het vlees,
hoe langzaam
tijd verdampt.

Zijn ogen groot,
zijn lijf gespannen,
zijn poot nog net
niet onderweg.

En boven alles,
vrij en brutaal:
een vlieg
zonder al die pech.

Wachter van de nacht

Aan de rand van het woud
zit zij stil.
Gevleugelde wijsheid
met ogen die niets missen.

Zij jaagt in stilte,
vliegt laag over velden,
en keert terug
naar spleten van steen
of een oude balk
waar niemand meer kijkt.

Hartvormig gezicht,
ziel van een oude ziel.
Zij weet:
het licht leeft bij gratie van schaduw.

Wie haar aankijkt
ziet soms
zijn eigen ziel.

Geest van de bergen

Zacht als sneeuw,
sterk als steen.
Een blik —
als adem in de kou.

Hij leeft waar stilte heerst,
hoog, onzichtbaar.
Met zijn staart als sjaal
en poten als sneeuwschoenen
springt hij verder
dan dromen reiken.

Ogen die alles zien,
en zwijgend blijven.

Spook van het woud


Zacht in de schaduw, gespierd en sereen,
sluimert de lynx, haast onvoorzien.
Zijn ogen lezen wat wij niet zien,
zijn vacht vermengt zich met het seizoen.

Met bakkebaarden en oorpluim trots,
waakt hij zwijgend van zijn rots.
Geen zucht, geen geluid — slechts intuïtief,
als fluisterend weten, als iets dat je gelooft maar niet begrijpt.

Hij jaagt op stilte, leeft op zijn hoede,
in dichte wouden, zonder gemoede.
Een krachtdier dat geheimen bewaart,
en ons herinnert aan wat onder de oppervlakte gaart.

Woestijnbuizerd

Langs roze lucht en blauwe rand
zweeft ze traag naar het droge land.
Haar vleugels spreiden trots en ruim,
de poten reiken naar een struik of duin.

Ze leeft van wind, van scherp gezicht,
van prooi en samenwerking in het licht.
Een jager, ja — maar niet alleen,
want samen maakt de jacht gemeen.

Ze keert terug waar zij ooit vloog,
helpt bij het nest waar nieuw leven bewoog.
Een vogel die zich geven kan,
in lucht en leven — trouw en vlam.